Wie ben ik  deel 3

Wie ben ik?

In gesprek met mijn spiegel, deel 3

Wat je zegt ben je zelf

 

Ha Spiegel. Vind jij ook dat ik er stralend uitzie?

Als jij het vindt, vind ik dat ook, want ik ben jouw spiegelbeeld. Wij zijn dus hetzelfde. Ik laat alleen maar zien wat jij bent.

O, natuurlijk, hihi. En als ik met je praat, praat ik dan eigenlijk met mezelf?

Jazeker. Eigenlijk antwoordt jouw ‘binnenstem’. Dat wordt ook wel je ‘hogere zelf’ genoemd, die alle antwoorden al gewoon weet voordat je de vraag hebt gesteld.

Er zijn dus twee zelven. Mijn zelf die de vragen stelt en mijn hogere zelf die antwoorden geeft.

Precies! Samen zijn jullie gewoon één Evi, weet je nog… zoals de binnenzijde en buitenzijde van je hand, die niet zonder elkaar kunnen.

Oké, laten we dan doen alsof jij Spiegel mijn hogere zelf bent en jij mij antwoorden geeft, goed?

          Oké, wat is je vraag?

Ik moest deze zin van je onthouden: “Wat je zegt ben je zelf.” Daar wil ik wat over vragen. Als ik tijdens de gym zie dat Ruben flinke spierballen heeft als hij aan een rekstok hangt, dan denk ik: “Wauw, wat is hij sterk”. Bén ik dan ook sterk of wil ik dat ik sterker worden?

          Wat zegt je gevoel? Voel je je sterk of voel je je zwak?

Ik heb geen spierballen en ik voel me een slapjanus. Ik zou willen dat ik net zo sterk zou worden als Ruben zodat ik rond kan zwieren aan de rekstok.

           En wat is er nodig om het te kunnen leren?

Veel oefenen denk ik. Ik zal eens aan Ruben vragen hoe hij het heeft geleerd.

          Goed plan, Evi!

Maar dan klopt de zin: “Wat je zegt ben je zelf” toch niet! Ik bén nu nog niet sterk.

Als je dezelfde zin over één maand zou zeggen, en je hebt intussen veel geoefend, klopt het toch wel. Dat komt omdat je het graag wilt en als je er dan energie in stopt, lukt het altijd.

Daar ga ik even over nadenken, Spiegel. Ik heb nog een vraag voor je. In onze klas zit een meisje dat niet goed kan lezen. We zitten nu in groep 6 en je mag toch verwachten dat je dan toch genoeg tijd hebt gehad om te leren lezen.

          En wat voel je precies?

Ik erger me aan haar gestotter tijdens het voorlezen.

Waarom erger je eraan?

Uhhh, omdat het zo dom overkomt.

         Wat je zegt ben je zelf.

Ik ben toch niet dom, want ik kan wel goed lezen.

          Vind jij jezelf in andere vakken dom of vind je jezelf in álles even slim?

Oeps, ik kan helemaal niet zo goed diepte tekenen. Als ik een kubus moet tekenen of een huis, dan kan ik dat écht niet. Ik vind mezelf op dat moment ook heel dom en schaam mezelf hiervoor.

Aha, daar zit de clou! Iedereen is érgens goed in en iedereen kan wel iets niét zo goed. Wees niet zo streng naar jezelf. Je hoeft niet álles goed te kunnen. Focus je op dat wat je goed kunt, dan leer je ook het goede te zien bij andere kinderen. En dan luister je volgende keer ook met meer geduld naar het stotterende meisje en je zult verbaasd zijn als je ziet waar zij goed in is.

Ik heb een goed idee! Ik kan haar misschien wel helpen met lezen.

         En zij kan jou misschien wel leren hoe je een kubus kunt tekenen.

Geweldig! Hier word ik blij van! Dag Spiegel, tot morgen maar weer.